Keynotespeech Anne Provoost op het VAV-Werkcongres

Sneeuwvlokjes en dorsvlegels

 

Nu intussen al een paar jaar terug

stuurde ik een mailtje aan mijn vaders en moeders broers en zussen,

allen ouder dan vijfenzeventig jaar.

Ik gebruikte als aanhef

Beste tantjes en nonkeltjes.

Ik sprak hen in de verkleinvorm aan

naar het voorbeeld van de voorgaande generatie:

mijn ouders spraken over hun eigen ooms en tantes voornamelijk in het diminutief,

(wij noemden die groottantes bloemkolen

zoals ze daar zaten op een rij met hun gelige permanentes,

niemand in die tijd die ooit zei dat het ongepast was

om een rij hoofden vol wijsheid,

liefde en aandacht te vergelijken met groente).

Ik kreeg een antwoord op mijn mail nog diezelfde dag,

afkomstig van de jongste zus van mijn moeder,

of ik het wilde laten, alsjeblief,

haar tantetje te noemen,

zo neerbuigend,

ze was toch niet kinds?

Waar had ze het verdiend om op die manier te worden aangesproken?

Het was dan misschien wel liefdevol bedoeld,

ze ervoer het toch eerder als neerbuigend.

 

O my god, I find that offensive!

Mogen we dat nu ook al niet meer zeggen?

Je mag tegenwoordig niks meer.

Iedereen is zo gevoelig de laatste tijd,

kleinzerig, teerhartig,

aangevallen, tekortgedaan, verontwaardigd,

zeurpiet naast zwartepiet,

iedereen woke van ’s ochtends tot ’s avonds.

 

Ik ben van 1964,

echt wel het laatste babyboomjaar,

maar wil je geen boomer tegen me zeggen?

Waarom zeg je meisje als je over een vrouw van vijftig praat?

Wil je me ook geen gutmensch meer noemen,

geen klimaatdrammer,

mijn kinderen geen spijbelaars?

 

We zijn mondig geworden.

We kunnen verwoorden.

We maken ons duidelijk aan mekaar.

We zijn tot het benoemen van gevoelens in staat.

We lijnen af wat ons verdrietig maakt, of kwaad.

We spreken ons uit.

We laten ons gelden.

En we kunnen schrijven:

mensen die in vroegere tijden nooit de pen zouden hebben opgepakt

tikken tekstballonnen vol op hun smartphone.

 

Om niet de hele dag kwaad te worden,

opgewonden te raken,

op ons gelijk te moeten staan,

zoeken we gelijkgestemden,

drukken ons in onze bubbel tegen elkaar aan,

ontvolgen en ontvrienden wie raar doet,

vertonen een schildpadreflex

en pantseren ons

want ons hele lijf is een aaneenschakeling

van gevoelige plekjes,

kwetsbaar gebied dat afscherming vraagt.

 

Is dit een ramp?

Worden we mietjes?

We zijn zacht en teder,

emotioneel, gevoelig.

Er is voor ons een naam gemaakt:

we zijn sneeuwvlokjes.

Bedoeld wordt dat we smelten bij de minste confrontatie.

 

Want ik luisterde inderdaad naar mijn tante.

Ik ben een schrijver met name, zo’n watje,

ik verplaatste me in haar,

ik aanvaardde haar bezwaar.

Ik veranderde mijn taal,

ik zei nooit meer tantjes, nooit meer nonkeltjes, nooit meer madammeke.

Het ging me goed af.

Ik voelde geen pijn,

ervoer geen verlies.

Het kostte me geld noch aanzien,

geen grote inspanning

mijn vocabularium was nog groot genoeg daarna.

 

Ik bedankte mijn tante

voor het inzicht, voor de klaarheid

(al dacht ik bij mezelf,

dit is mooi voor een personage,

de complexiteit van het menselijke bestaan,

dat verzoek om niet tantetje te worden genoemd

zal ik nog wel een keertje gebruiken in een roman).

 

Hoe onderscheidt zich mijn tante van die anderen

die me vragen

me aan de nieuwe tijden aan te passen,

de nieuwe mores te aanvaarden?

Die grenzen stellen,

correcties vragen,

mensen die zeggen dat ik mezelf niet meer met blank aanduiden mag,

mensen die me vragen het n-woord niet te gebruiken, het halfbloed te laten vallen,

mensen die vinden dat in een aanspreking je je niet enkel kunt richten tot

de dames en heren

omdat je dan personen achterlaat die zich niet identificeren op de binaire schaal?

 

De individuen die dit vragen hebben iets meegemaakt.

Ze hebben een verhaal, een problematiek, een drama.

Ze lijden aan wat de Britten ‘chandelier pain’ noemen,

dat is pijn op een plaats die, als je hem aanraakt,

zoveel zeer doet dat patiënten onwillekeurig van de onderzoekstafel opveren

met zoveel kracht dat ze in de luster hangen.

Het zijn mensen met een sensor, met een nauwkeurig gevoel voor wat mis kan gaan.

Ze leggen iets bloot,

ze herinneren ons aan een waarheid.

Ze laten ons zien hoe ons hoofd in elkaar zit.

 

In het hoofd van ons allen bevindt zich een prioriteitencalculator.

Dat ding is handig bij het selecteren.

Het schat zaken op waarde, het schaalt ze op soortelijk gewicht.

Het is een manier om wijs te raken

uit de grootte van het aanbod.

Het bemoeit zich met wat we doen en hoe we praten.

Maar het is log als het om mensen gaat.

Het doet aan profiling

en hanteert impliciete en onbewuste rankings,

het is lui, gemakzuchtig,

het draait op oude paradigma’s:

in het voordeel van sommige mensen, in het nadeel van anderen

Zei je ‘afgestudeerd aan de universiteit van Yale, Cambridge, of Chicago’?

Ik luister al, ik ben een en al aandacht.

Of zei je de universiteit van Split of Zadar.

Het spijt me, minder interessant, valt buiten mijn radar.

We zouden dat machientje uit moeten kunnen zetten in bepaalde situaties,

maar dat lukt niet.

Het slaat iedere keer weer aan,

het blijft draaien in het diepst van onze gedachten,

ook al weten we wat het betekent voor de ander:

het beeld in het hoofd van wie boven op de ladder staat,

wordt geïnternaliseerd door de mensen onderaan.

Daar van onderen ontstaan problemen van zelfbeeld:

zelfhaat, nijd, rancune, weerzin, wrok.

En boven op de ladder heerst er een inflatie: entitlement, privilege,

een attitude van wie-doet-me-wat.

 

Ik ben schrijver.

Ik denk van mezelf dat ik me in anderen kan verplaatsen.

Ik meen heel soms een klein beetje te begrijpen hoe het hoofd van een mens in mekaar zit.

Emancipatie is controle geven,

de ander het recht om te bepalen hoe er over haar wordt gepraat,

en niet toondoof reageren als ze iets vraagt.

 

Er zijn mensen die zeggen dat het gevaarlijk is om in woordverbiedingen mee te gaan.

Er zijn mensen die zeggen dat dit een vrij land is.

Er zijn mensen die zeggen dat als je ze een vinger geeft ze een hand pakken.

Er zijn mensen die zeggen dat het van belang is dat iedereen gewoon wordt gemaakt aan de verregaande vrijheid van meningsuiting die hier bestaat.

 

De vrijheid van meningsuiting is altijd al begrensd, overal:

laster, smaad, aanzetten tot haat

in ons land een wet op Holocaust-ontkenning

een antiracismewet en een wetgeving omtrent discriminatoir gedrag,

sinds nog niet zo lang een seksismewet.

In Frankrijk het ontkennen van de Armeense genocide.

Er zijn nog altijd mensen die de wet op negationisme een aberratie vinden,

die vinden dat spreken helemaal moet vrij zijn, ten allen tijde,

dat het vrije woord in geen enkele omstandigheid kan worden beknot.

Ze noemen zichzelf graag liberaal.

 

Een filosoof met een belangrijke leerstoel in Gent

organiseerde een studiedag met als onderwerp: durf krenken,

een variatie op het adagio van de universiteit durf denken.

Eigenlijk bedoelde hij: leer gekrenkt te worden,

leer om te gaan met het affront,

word sterker door te worden geschoffeerd,

word gewoon aan ieders waarheid.

De opinie van anderen in je gezicht worden gegooid is als je wassen met koud water,

het is gewenning,

op het eind doet het deugd,

iedereen heeft namelijk

de vrijheid van koudwatergooien.

 

De mensen die zich liberaal noemen, zijn de ‘zuiveren’,

ze zijn een Grieks koor:

ze staan opzij,

ze geven commentaar,

ze komen niet op de planken,

ze behouden propere handen.

Ze zeggen dat mensen die voorstander zijn van uitzonderingen

zich laten beknotten uit angst.

Ze rekenen op zelfregulering,

aan de ene kant de gêne,

de ‘internal blush’,

aan de andere kant de beschaming,

de zelfreinigende werking van het opprobrium, het schande spreken.

Ze hebben het over het spook van de politieke correctheid dat zou zijn overgewaaid uit de Verenigde Staten.

Ze vinden dat er een grote noodzaak is aan foute denkers.

Ze lijken niet door te hebben dat het nogal meevalt met die schaamte in een Vlaanderen dat nog altijd vol loopt met erfgenamen van Tijl Uilenspiegel.

 

(En we zouden inderdaad kunnen doen wat Facebook doet:

de ontkenning van de Holocaust weer toestaan in naam van de vrijheid van het woord.

We gaan in dat geval naar het parlement met een voorstel.

We beginnen het debat, we vragen de maatschappij om de klok terug te draaien,

maar we visualiseren ook de pijn die ontstaat bij welbepaalde landgenoten.)

 

Het Griekse koor heeft principes:

het zal uit den treure herhalen wat Voltaire zou hebben gezegd,

“Ik keur af wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen tot de dood verdedigen”.

Dat dit de woorden zijn van Voltaire, is trouwens niet waar,

het was Evelyn Beatrice Hall die het zei,

het citaat is veel later aan hem toegewezen.

Voltaire reserveerde de vrijheid van meningsuiting nogal voor zichzelf.

 

Toen hij kritiek kreeg op zijn werk gebruikte hij zijn lange arm

om de criticasters te laten verhoren, op te laten sluiten in de Bastille,

en te laten verbannen.

Maar dat doet hier niet ter zake.

Waar het om draait is dat Griekse koor.

Het Griekse koor overschat het menselijke vermogen om met woorden weer goed te maken wat woorden kunnen aanrichten.

Het Griekse koor onderschat de capaciteit van woorden als gif.

 

De wereld is veranderd sinds die dagen van Voltaire en Evelyne Beatrice Hall.

Onze communicatiekanalen zijn niet langer de boeken en het theater.

Informatie verspreidt zich niet meer via publieke zenders met shared facts.

Kennis loopt vandaag volgens individuele algoritmes,

afgestemd op geregistreerd koop- en surfgedrag.

De boodschap die relevant is, is de boodschap die aankomt.

Deze video liet me sprakeloos, verspreid hem,

hij zal je leven veranderen,

hij bevat nooit eerder getoonde beelden.

Hij is schokkend!

Er wordt over gepraat, hij gaat viraal, lees hier het verhaal.

Horror – verontwaardiging – overtuiging – gespierde taal.

Hoe groter de echokamer,

hoe meer mensen op hetzelfde moment praten,

hoe meer stemmen door elkaar,

hoe meer hoaxes.

Cambridge Analytica, gedragsmicrotargetting,

het gericht onderzoeken van lagen van de bevolking

om ze te kunnen bewerken met reclameboodschappen, met verkiezingspropaganda,

deepfake video’s waarbij bestaande videobeelden over elkaar worden gezet om woorden van mensen computergestuurd te synchroniseren,

technieken voor manipuleren van onze aandacht met bij elk aanklikken een beloning voor onze hersenschors,

samenzweringstheorieën, kronkelredeneringen,

desinhibitie, brain hacking…

Freedom of speech is vandaag Freedom of Reach,

het ongelimiteerd elkaar kunnen bereiken met de snelheid van 4G.

 

We moeten een naam hebben

voor de hate-mongers

de mensen met antisociale en toxische intenties,

agitatoren wiens doelstelling het is

het maatschappelijk debat naar het kookpunt te brengen.

Laten we ze typeren

zoals zij het met ons, sneeuwvlokjes, hebben gedaan,

laten we hen dorsvlegels noemen,

schudde-tuig voor het breken van aren,

in het Engels: tresh flails.

Dorsvlegels vinden in het uitdelen van klappen, het rammelen, het geselen een reden van bestaan.

Ik mag toch zeggen wat ik denk?

Ik hoef me toch niet voor mijn mening te schamen?

Ik zeg toch ook enkel maar wat anderen denken!

 

Weten jullie nog de tijd dat de waarheid vaststond?

Weten jullie nog dat er ineens vele waarheden waren?

Nu zijn we weer in een volgende fase:

alles is tegenwoordig waarheid.

En elke waarheid, uit iedere mond, is ineens evenwaardig.

De emancipatie is, zou je kunnen zeggen, volkomen geslaagd,

tot en met Trump mag vandaag een FBI-agente bespotten door haar orgasmerend na te doen.

Horror – verontwaardiging – overtuiging – gespierde taal.

 

Mensen die altijd maar herhalen

dat de vrijheid van meningsuiting absoluut is

gedragen zich als leerling-tovenaars.

Een vrijheid is altijd een kostbaar leeuwenjong

dat kan veranderen in een leeuw die gevaarlijk is.

Goede regels zijn noodzakelijk.

Goede regels vragen overleg en tijd.

Goede regels komen dikwijls te laat.

Regulering zal ontstaan

zoals het gebruik van water zal worden gereguleerd bij klimaatopwarming,

of we het willen of niet.

 

 

Zoals bij drugsbestrijding zal de distributie moeten worden aangepakt in de eerste plaats,

zo zullen mega-bedrijven die platformen aanbieden waarop boodschappen worden verspreid die vals zijn en gelogen,

die aanzetten tot misprijzen en haat, moeten worden aangepakt.

De toetsingsinstituten zullen naar volle waarde moeten worden geschat,

in ons land UNIA en het Centrum van Gelijkheid van Vrouwen en Mannen.

Er zullen opleidingen nodig zijn in digitaal en ander burgerschap.

Het verschil moet worden aangeleerd tussen het schelden en plagen van hogere autoriteiten en systematisch ge-jen van groepen mensen waarvan de geschiedenis heeft bewezen dat ze kwetsbaar zijn voor uitsluiting en vervolging.

Er zal empathie moeten worden aangeleerd.

En in plaats Voltaire te blijven herhalen,

en te beweren dat men wil sterven om mensen waarmee men het niet eens is vrij te laten praten –

(zijn er overigens nog mensen in de zaal die als oude helden willen sterven voor een ideaal,

nou ik niet, weet dat dan maar vast,

als er moet worden gestorven, dan ga ik duidelijk aangekondigd lopen

want ik geloof niet in een hiernamaals dus om iets te bereiken ben ik beter niet dood)

moet burgers worden bijgebracht dat het recht op het vrije spreken

gepaard gaat met de plicht, minstens het engagement,

tot sociale pacificatie,

dat in ons praten ten allen tijde de mogelijkheid tot dialoog open moet worden gehouden

in plaats van onmogelijk te worden gemaakt na het ontladen:

‘Ik heb het nu allemaal eens goed gezegd’.

 

De dorsvlegels wekken de indruk dat als ik inga op het verzoek van mijn tante om haar voortaan niet meer tantetje te noemen,

mijn vrijheid van meningsuiting is beknot.

Ze reageren overgevoelig.

Ze roepen dat ze tegenwoordig niets meer mogen zeggen.

Maar word ik opgejaagd?

Worden er boeken verbrand?

Krijg ik een boete?

Moet ik naar de gevangenis als ik tantetje blijf zeggen?

 

De tactiek van de dorsvlegels is de volgende:

ze noemen elk verzoek om zelfs maar een woord te veranderen,

ook bij wijze van aandachtspunt,

inperken van hun vrijheid,

censuur!

Ze zeggen dat niets meer mag,

dat ze worden gemuilkorfd,

ze gebruiken de methodieken van Alt-Right,

en ze hebben de steun van zij die zich liberaal noemen

die in hun plaats het citaat van Voltaire met graagte nog een keer herhalen.

De reactie daarna is uiteraard

dat platformen hun best zullen doen om te bewijzen dat niemand wordt weerhouden vanwege zijn gedachten.

Zo veroveren ze weer een plaats aan de tafel,

en zo kunnen ze weer komen slaan als vlegels

op het stro en de aren

en verspreiden ze weer hun boodschap van afkeer en haat.

 

(En valt het u op dat in geen tweeduizend jaar

de vrijheid van spreken ooit absoluut was,

en dat nu de vrouwen en de zwarten beginnen te praten

hij ineens met grote urgentie absoluut worden moet?)

 

Principes moeten worden aangepast

aan de praktijk en de complexiteit van een casus.

Er kunnen redenen zijn om tijdelijk regels te maken

die een heilig principe afbakenen,

beperkingen eigen aan een tijd,

zoals een wet op het negationisme.

De belangrijke vraag daarbij is

of er partijen zijn die bescherming nodig hebben in het debat,

en of het onderwerp wel geschikt is

om in handen te blijven van de witte geprivilegieerden.

Het is nooit goed voor een maatschappij

als mensen who can’t stand the heat

systematisch out of the kitchen blijven.

Absolute vrijheid is niet het begin.

Absolute vrijheid is altijd toekomstig.

Absolute vrijheid is meer dan koudwatergooien.

Absolute vrijheid moet je verdienen.

 

De opdracht ligt mijns inziens daar voor ons, schrijvers:

in duidelijk maken dat vrijheid een ding is met klauwen,

ook de vrijheid van meningsuiting.

Wat absoluut is, leidt nogal vaak tot absolutisme.

Elke gelegenheid van spreken kan tot nut worden gemaakt

om te laten zien dat het leven is zoals in onze verhalen:

een ontmoeting met een menselijk wezen betekent dat je iemand aan kunt raken,

wie aanraakt kan te maken krijgen met een gevoelige plek;

er is altijd  een kans op chandelier pain,

en uiteraard ook om duidelijk te maken wat de pijn is van de dorsvlegels.

Er is in onze verhalen nu eenmaal voldoende plaats

voor de pijn van beiden, ook van wie een aandrang voelt tot slaan.